Koenraad De Wolf: Johannes Wickert
Schilderkunst | Malerei
- tekst in Nederlands en Duits | Text auf Niederländisch und Deutsch
- gedichten van | Gedichte von Manu Verhulst
- voorwoord door | Vorwort von Kardinaal Godfried Danneels
- 160 pagina's, 60 kleurdrukken, gebonden | Kunstband mit 60 Farbdrucken, 160 Seiten, gebunden
- uitgeverij | Verlag Halewijn, Antwerpen
- ISBN: 978-90-8528-135-1
Verkrijgbaar in boekenwinkels of via | Erhältlich über den Verlag http://www.halewijn.info/microsite/halewijn-uitgeverij/catalogus/uitgave.php?uitgaveID=879
“De schilderijen van de Duitse kunstenaar Johannes Wickert openen de schatkamer van het spirituele leven en dringen almaar dieper door in de kern van de christelijke en de Bijbelse traditie. Vasthoudend aan het eeuwenoude schildersmetier maakt de kunstenaar ons door virtuoos ingekleurde eigentijdse beelden gevoelig voor waar het in het leven wezenlijk over gaat.
In het kunstboek over Johannes Wickert brengt kunsthistoricus Koenraad De Wolf een gedegen analyse van het werk van de kunstschilder. Priester-dichter Manu Verhulst schreef passende gedichten bij de in het boek afgebeelde schilderijen.” (Halewijn)
Zie ook: http://www.koenraaddewolf.be/ (NL, EN, DE, FR, ES)
Zoeken naar de essentie van het christendom
"De Duitse kunstenaar Johannes Wickert piekerde over twee vragen die hem al lang fascineerden: Welke zijn de meest wezenlijke kenmerken van het christendom? En wat onderscheidt het christendom van de andere religies? Het opinieweekblad Tertio legde ze voor aan elf toonaangevende westerse theologen en filosofen. Onder hen de Anglicaanse aartsbisschop Rowan Williams, de oecumenische patriarch van de orthodoxe kerk Bartholomeus, de vrijzinnige moraalfilosoof Etienne Vermeersch, de katholieke theoloog Hans Küng en islamoloog Tariq Ramadan. Een eenduidig antwoord kwam er niet. Iedere auteur reikte alleen stukken van de puzzel aan.
Maar hoe zet je het meest wezenlijke, dat je niet zomaar kunt benoemen, om in beelden? Wickert stond voor de grootste uitdaging. Hij reikt vanuit zijn enorme belezenheid en zijn kennis als wetenschapper, psycholoog en filosoof in de hem kenmerkende visionaire stijl verschillende pistes aan die de toeschouwer op weg zetten naar een dieper inzicht. Priester-dichter Manu Verhulst schreef inspirerende gedichten bij de schilderijen." (Halewijn)
Auteur(s): Koenraad De Wolf, Johannes Wickert, Manu Verhulst
Zie in www.koenraaddewolf.be
TEN VOETEN UIT
Een inleiding bij de tentoonstelling van werk van Johannes Wickert in Scherpenheuvel
door Dris. Jo Cornille, Brugge (verkorte versie)
Ik heb mijn verhaal in een aantal betoogjes opgedeeld. Eerst een en ander over de persoon van de kunstenaar, ook al ben ik de mening toegedaan dat iemands biografie nog niets verklaart van zijn genie. Dan een voorstelling van de grote lijnen van deze tentoonstelling, want de schilderijen zijn niet zomaar achteloos bij elkaar gehangen. Er zijn wel een paar thema’s in te onderkennen, die misschien helpen bij het begrijpend aanschouwen van het werk. En tenslotte wil ik ook een paar topstukken kort toelichten. Maar het is uiteindelijk nog van meer belang dat u zelf met interesse en onbevangenheid het werk van de kunstenaar bekijkt en wil ontvangen in hart en ziel, dan dat u zich een mening zou vormen op grond van de overredingskracht van een criticus, een galerist of een kunstliefhebber. Eigenlijk gaat het erom of u ervaart dat een kunstwerk tot u spreekt. De redenen waarom dat gebeurt zijn daarbij eigenlijk niet zo van tel. En wat u vandaag hier in Scherpenheuvel te zien krijgt is zowel een festijn voor het oog als een opwekkend medicijn voor hart en ziel, want wat Johannes Wickert schildert zadelt een mens op met diepe vragen en grote verlangens. Misschien wordt het zelfs een verjongingskuur voor uw geloof. Dat is overigens een typisch kenmerk van een bedevaartsoord.
I. De persoon van Johannes Wickert
Kunstenaars zoeken vaak de grens op, het zijn grensgangers die in hun werk zich al dan niet bewust afzetten tegen de heersende meningen en smaken in de kunst. Een tijd geleden bestond er in de schilderkunst het dictaat van de abstrakte stijl. Schilderen mocht geen andere inhoud hebben dan kleur en materie. Elk verhalend element was uit den boze, zoals ook alles wat een zekere vorm van uitbeelding behelsde. Het narratieve en het figuratieve waren in de ban geslagen. En nu eens niet in de ban van kerk of paus, maar van een aantal mediatiek opgehemelde kunstpausen. Nu moet ten goede gezegd worden dat de abstracte kunst ook heel knappe werken heeft opgeleverd en dat het wellicht ook een noodzakelijke fase was om de blik te reinigen na een hele periode van propagandistische kunst. Maar vandaag is het een feit: beeldende kunst mag weer een inhoud ter sprake brengen en de figuratieve uitbeelding komt weer terug uit haar jarenlange ballingschap. Een kunstmatige grens is afgebroken, het glooiende landschap weer belangrijker dan de vlakke landkaart. U zult er straks niet omheen kunnen: het werk van Johannes Wickert is figuratief en verbeeldingsvol, en is drager van een diepe inhoud, van een hoopvolle vraag naar zin.
De liefde voor het tekenen begint bij Johannes al heel vroeg: van jongsaf is hij verzot op tekenen en schilderen, en zo vertelt hij ook graag hoe hij op zijn zesde met een tekening van de paashaas, ‘zijn enige en laatste prijs heeft gewonnen.’ Maar het zegt wel iets over zijn tekentalent. Dat leidt hem later naar een doorgedreven opleiding aan de kunsthogescholen van Stuttgart en Nürnberg. Daarna legt hij het Duitse ekwivalent af van ons humaniora-examen voor de middenjury, wat hem de toegang tot de universitaire wereld opent. Opnieuw toont hij zijn veelzijdige begaafdheid want hij studeert zowel natuurkunde als psychologie, met een doctoraat over Albert Einstein en wordt tenslotte professor psychologie aan de universiteit Keulen. Na enige jaren zoekt hij een nieuwe grens op: hij vestigt zich net over de grens in België te Bütgenbach, waar Johannes een schildersatelier bouwt en harp speelt. Want ook in de schone kunsten ontwikkelt deze mens meer dan één talent. Hoewel hij dus al sinds 1980 een degelijke academische loopbaan heeft uitgebouwd ziet hij toch zichzelf allereerst als kunstenaar: ‘Ich bin mehr Maler als Professor, aber ich unterrichte sehr gerne, weil ich das Gefühl habe, eine Art ‚Durchgangszimmer’ zu sein.’ Als docent wil hij een doorgeefluik zijn, de inzichten doorgeven wat hij zelf van anderen heeft ontdekt, en zich dienstbaar opstellen ten aanzien van de leerling, want uiteindelijk moet die zelf zijn vleugels kunnen uitslaan, leren zelfstandig denken en vrij zijn. Lesgeven doet hij dus graag en goed. Maar zegt hij: ‘mein Beruf aber ist Maler, und im Grunde male ich auch, wenn ich mit meinen Studenten spreche.’ Wat eigenlijk alleen kan omdat zijn manier van schilderen niet alleen om verf en kleuren gaat maar zin en inhoud van de werkelijkheid aan het licht wil brengen. Meer nog: hij denkt continu na over wat waarachtig menszijn is en dus meteen ook over de diepste religieuze dimensie van ons humane bestaan. In zijn verbeelding ontstaan dan als vanzelf nieuwe voorstellingen, nieuwe uitbeeldingen van bekende bijbelse gedachten of beelden, maar daarover straks meer.
Samengevat: Herr Prof. Dr. und Maler Johannes Wickert is dus een man die de grenzen tussen diverse wetenschappelijke richtingen in zijn denken overschrijdt. Hij is tegelijk een creatieve duizendpoot die zoals een renaissancekunstenaar de muren sloopt tussen de wereld van de kunst en die van de kennis. Kortom, een mens met vele facetten, die naarmate ze door het leven geslepen worden, meer en meer glinsteren.
II. Over de tentoonstelling
De tentoonstelling bestaat uit drie luiken, weliswaar niet alle van dezelfde omvang. Maar we zullen over elk luik iets vertellen.
A Buiten het gebouw
Allereerst dus , en u heeft die ongetwijfeld al gezien, staat er buiten een groot driedubbel paneel opgesteld dat een merkwaardige historische ontmoeting uitbeeldt: de ontmoeting van Franciscus van Assisi met de egyptische sultan. Een niet ongevaarlijke ontmoeting trouwens want ze vond plaats halfweg de vijfde kruistocht (die van 1213 tot 1221 duurde) die in een patstelling was geraakt. Paus Innocentius had uit heel Europa legers op de been gekregen om Jerusalem en het H. Land te bevrijden, maar hij had ook een speciaal actiepunt meegegeven: men moest zich niet alleen richten op de inname van Jerusalem maar ook de ‘baas van de moslims’ — de egyptische sultan — mores leren. Na een paar jaar heeft men opnieuw controle over Jerusalem wat sultan al-Kamil overigens erkent, maar hij wil wel twee strategisch belangrijke kastelen behouden, wat de positie van Jerusalem uiteraard hachelijk maakt. Die situatie is net bereikt wanneer Franciscus de legers een bezoek brengt. De pauselijke gezant Pelagius stuurt hem dan naar de sultan om die te overreden en diens onvoorwaardelijke overgave te eisen. Of Franciscus dat laatste gedaan heeft, is onbekend. Wel weet men dat hij bij de sultan is geraakt en dat hij het er levend van af heeft gebracht, wat volgens hoofdstuk 16 van zijn Leefregel betekent dat het een gesprek was van mens tot mens met wederzijds respect voor beider geloof. Franciscus’ opvatting verschilt dus grondig van die van de paus: hij stuurt zijn broeders niet op militaire kruistocht maar op een ongewapende missie van dienstbaarheid, dat wil zeggen gewoon leven onder de mensen, leven, werk en voedsel delen, en zo vrede te brengen. M.a.w. God te ontdekken in ieder ander mens, ook al is die een ‘ongelovige of andersgelovige vijand’. Franciscus wordt geïnspireerd door de ervaring dat God zich ook in het leven van moslims manifesteert en er bron is van veel goeds.
Een diepe gedachte maar tegelijk ook een bijzonder trefzeker gekozen beeld bij deze tentoonstelling in Scherpenheuvel. Als bedevaartsoord is Scherpenheuvel juist een aantrekkingspool voor ‘jan en alleman’, waarbij een lage drempelpolitiek juist van groot belang is — behalve in de Barokgang — om iedere mens op verhaal te laten komen bij Maria. Op het schilderij wordt niet de pauselijke maar de franciscaanse versie van het gebeuren uitgebeeld: in het midden wordt door de sultan het ‘boek van de belofte’ dat heil en zegen voorspelt voor iedereen, aangeboden aan Franciscus. De scène is gesitueerd aan de oever van een rivier waarbij het opvalt dat de voeten van Franciscus al heel wat dieper in het water zijn dan die van de sultan. Links en rechts zitten en baden dames, jonge en minder jonge, die wanneer de weg van Franciscus door iedereen wat meer werd bewandeld wellicht ook met elkaar in gesprek zouden komen. Er is dus toekomst voor zo’n vredevol gesprek. En het spreken en luisteren naar elkaar kan maar vredevol worden wanneer het niet leidt tot een plat compromis maar iedereen zichzelf mag blijven juist omdat men in zijn eigen waardigheid en alteriteit niet afgebroken maar juist bevestigd wordt door het bestaan en het vertrouwen van de andere.
B In de oude barokgang
De grote doeken in de ‘nieuwe barokgang’ cirkelen als het ware rondom het thema van het al dan niet laatste avondmaal. We kunnen die dus nog even laten wachten.
Van de andere, veel omvangrijker groep in de zogenaamde ‘oude barokgang’ kan men zo’n centraal thema veel minder aanduiden. Veeleer ziet men een aantal kleinere clusters van werken die om inhoudelijke of picturale redenen bijeenhoren. Het lijkt me zinnig om maar een paar subgroepen aan te duiden, zodat u in het bos de bomen terugvindt.
•Een eerste subgroep is gecentreerd rond het Lijdensverhaal en het Paasgebeuren: het verhaal van Witte Donderdag tot de Paasdag met respectievelijk Avondmaal 2008, Voetwassing, Golgotha, Lijkwade, Pasen, dat dan verder uitdeint over de Paastijd met de leerlingen te Emmaüs ( 'brandde ons hart niet toen Hij met ons sprak') en het verhelderend geloofsgesprek onderweg van Jerusalem naar Gaza dat zich afspeelt tussen de apostel Filippus en een ethiopische hoveling, die zoekende is. Over elk van deze beelden is natuurlijk veel te zeggen, maar u moet zeker eens kijken hoe Filippus ‘met handen en voeten’ de kern van het geloof ter sprake brengt.
•Een tweede cluster kan men samenbrengen rond een aantal negatieve ervaringen en de houding tegenover lijden en dood. Dat spreekt haast vanzelf voor schilderijen met een titel als Rouw of Doodsengel, hoewel die engel des doods met haar glimlach eerder verwelkomt dan afschrikt. Deze engel zorgt immers voor de stervende mens en neemt zijn of haar schrik weg. De figuur komt naar ons toe door een blauwwit open geschoven gordijn, dat ons meteen herinnert aan het voorhangsel in de Tempel dat voorgoed openscheurt wanneer de Zoon van God de geest geeft. Wickert toont zich in deze uitbeelding gegrepen door de lectuur van de grote mysticus Meister Eckhart die schreef: ‘wanneer een mens alles prijsgeeft komt hij open voor de liefde die God is’. Sterven kan mooi zijn.
Twee andere doeken waarin engelen eveneens een hoofdrol spelen kan men in deze groep eveneens onderbrengen: het gevecht van Jakob met de engel (Gen. 32) en het visioen van Ezechiël 37 waarin aan dorre beenderen weer spieren en pezen groeien. In tegenstelling tot de gangbare opinie gaat het niet om een verhaal over een opwekking uit de doden, maar om een visioen, dat bovendien in de bijbel geduid wordt: het volk beschouwt zich als dorre beenderen, en heeft geen hoop meer, het is ‘afgesneden van God’ en zo goed als dood (Ez 37,11). Kan dit “dode” volk tot leven komen, vraagt God de profeet. Deze antwoordt ontwijkend: dat weet u. Gods standpunt laat er echter geen twijfel over bestaan: God wil hen terug levenskracht schenken. Concreet betekent dit dat de ballingen uit hun ballingschap zullen terugkeren en opnieuw op Israëls grond zullen leven.
•Een derde groepje laat diverse vormen van wachten/verwachten/ uitkijken naar zien. Mirjam, de hebreeuwse naam voor Maria, wacht bij het open raam wellicht op de komst van de engel Gabriël. Op een ander schilderij toont Maria Sophia in zeer blijde verwachting. Haar bolle blauwe mantel wijst duidelijk op een goddelijke aanwezigheid zoals ook de gouden bal of schijf die zij op de schoot draagt. Jantje in zijn rolstoel wacht en kijkt verlangend over zijn schouder: wie wil hem een duwtje geven, wie kijkt naar hem om? Hij is hulpeloos: zijn voeten raken geen grond.
•Kortgeleden schilderde Wickert ook een aangrijpende serie van schilderijen waarin het aanbreken van Gods nieuwe toekomst centraal staat, het geboren worden van het Rijk Gods ondanks en doorheen alles wat verstard en versteend is in de kerk en in onszelf. De meeste van die schilderijen worden hier te Scherpenheuvel ook getoond. Maar ze staan niet allemaal samen: zo hoorde bijv. ook de ontmoeting van Franciscus met de sultan van Damiate tot deze reeks van zeven. Formeel wordt dat aanbreken van het nieuwe tenminste op twee manieren in beeld gebracht: met name door de thematiek van het scheuren van het voorhangsel. En verder laat Wickert het picturale motief van de mandorla — de amandelvorm waarin traditioneel vaak de Christusfiguur of andere religieuze symbolen gevat worden — evolueren tot een ei met gebroken schaal, wat toch helemaal laat denken aan geboorte, nieuw leven enz.
Van de ‘wachtenden aan de bushalte Kairos’ — zo duidelijk is de titel van die halte wel — blijkt niemand erg naar een kairosmoment uit te kijken. Blijkbaar is de ‘oude mens’ nog sterk in ons aanwezig en kunnen we maar uit ons cocon bevrijd worden ‘van buitenaf’. God mag dan al de langverwachte zijn, wij mensen hebben moeite met waken in gebed. Dat bleek al in de Hof van Olijven...
Ook in de eerder genoemde ‘Dodenengel’ duikt dus het motief van voorhangsel op. Franciscus die met de vogelen des velds spreekt, ook dat is een moment van doorbraak. Wickert kiest ervoor om hier de eenvoud van de heilige te onderstrepen door hem in halfgeknielde houding voor te stellen: zo wordt hij ‘gesprekspartner’ van de vogels, en spreekt hij hen niet toe vanuit de hoogte. Of en hoelang de doorbraak, het genadeloze moment van kairos duurzaam wordt is nog niet uitgemaakt: Franciscus’ volgelingen staan al vrolijk ten voeten uit recht. Daarin volgen volgelingen blijkbaar niet. Wat eerst soepel en nieuw en hoopgevend is, wordt dra geïnstitutionaliseerd en valt ten prooi aan verstening. Gods Rijk vestigen wordt een opdracht van altijd aan opnieuw beginnen, een werk van lange adem. Maar dat God nieuw leven blaast in een amechtige gemeenschap en dat overgaan naar serieus geloof zich ook toont in ‘ware daden’, daarvan is de kunstenaar overtuigd.
Het gemeenschapsaccent en het ‘doen dat bij liefde hoort’ vinden we in scène gebracht op het schilderij over Elisabeth van Thüringen of van Hongarije, die de patrones van de caritas, de actieve liefde en behulpzaamheid, is geworden. Een aantal details op het schilderij komen rechtstreeks uit haar Vita: de rozen bijv. en het broodmandje. Echte caritas is geen anoniem eenrichtingsverkeer: geven moet gebeuren met respect voor wie ontvangt, en zelfs in de grootste sukkelaar ontmoeten we niemand minder dan Christus zelf ; wie geeft, krijgt dan ook altijd terug. Dat principe wordt in de bovenhoek uitgebeeld: een jonge vrouw geeft een oude man te eten, maar tegelijk zien we ook hoe deze een mand met fruit teruggeeft. Bedenk daarbij dat die fruitmand een soort eschatologisch symbool is voor al het goede van Gods nieuwe schepping. Een groot deel van het doek verwijst naar het Maaltijdhouden waarrond Gods gemeenschap tot stand komt. Wickert heeft voor de gelegenheid knapperige belgische frietjes geschilderd, maar hij laat ze door de genodigden in gemeenschap opeten... Het blauwe plasje bovenop de friet zegt duidelijk dat het hier om iets ‘hemels’ gaat: gemeenschap die echt communio wordt.
De massieve triptiek ‘van de toekomst’ tenslotte is ondergebracht in de andere barokgang. Links ziet men Christus in de gedaante van een tuinman, maar het is een speciale tuinman: op de achtergrond braakt de industrie giftige wolken uit en wieden is hier ‘glasscherven’ oprapen. Maar dit kleine gebaar is een doorbraak: als ieder van ons iets doet, krijgt verandering een kans. Bemerk trouwens hoe op de drie luiken het voorhang telkens gescheurd is. Op het middenpaneel zien we hoe Wickert zich de eeuwige, verrezen Heer voorstelt: als een tuinder met prachtige paradijselijke vruchten; de schepping is hersteld. Hogerop zien we voeten die een trap beklimmen: dit is een echt Hemelvaartsgebeuren. Op het derde luik ligt een hoogzwangere vrouw op de voorgrond, wellicht Maria of misschien Moeder Aarde ?, terwijl op de achtergrond de twaalf eerbiedig de wacht houden: ze wachten op het Kind, de nieuwe Messias.
C. In de 'nieuwe' Barokgang
In de nieuwe Barokgang zegden we, komt de thematiek van het avondmaal in allerlei vormen aan bod. We willen nu alleen nog maar één enkel doek bespreken, maar dat is dan ook een waarlijk monumentale verwezenlijking. We hebben het hier over een laatste avondmaal dat op het eerste gezicht de merkwaardige titel van 'Judas' draagt. We vonden een excellente uitleg over dit werk in een artikel van de leuvense emeritus psychologie Piet Jansen, een artikel dat verscheen in het monastieke tijdschrift De Kovel.
Waarom schildert Johannes Wickert steeds weer het (al dan niet laatste) avondmaal? Omdat hij zo diep in zijn ziel gegrepen wordt door het verhaal. Wickert looft en prijst de evangelisten, maar hij weet ook dat ieder van hen een eigen licht op het lijdensverhaal laat schijnen. De grote lijnen liggen zeker vast, maar hoe staat het met de details? Moet men letterlijk eraan vasthouden dat de opperzaal voor slechts twaalf mannen was afgehuurd of zouden er bijv. ook geen kinderen en vrouwen bij aanwezig geweest zijn? Zodra je zulke vragen stelt, ontstaat er ook meer vrijheid en dat is voor een kunstenaar juist een geweldige inspiratiebron om het oude verhaal respectvol te actualiseren. Dat is wat er op dit markante en qua kleurenschema heel beklijvende ‘avondmaal met Judas’ gebeurt.
Ja die Judas. Met hem kan de kunstenaar eigenlijk beter mee overweg dan men zich geredelijk voorstelt. Judas heeft een slechte pers: men beschouwt hem als de aartsverrader. Maar dan vergeet men eigenlijk de rol van Petrus in het hele drama: de verloochening van de Meester nog voor de haan driemaal kraait, wordt niet van Judas gezegd maar wel Petrus. Judas was misschien niet eens de slechtste onder hen. Ook hij moet van Christus gehouden hebben, hij zorgde in ieder geval voor de economie van de groep. Judas’ probleem was dat hij nooit goed begrepen heeft wat Jezus bedoelde met ‘Mijn rijk is niet van deze wereld.’ Hij kon zelfs niet inzien dat onze wereld uiteindelijk niet het laatste is waar het op aankomt. Judas blijft een tragische maar interessante figuur, die Wickert keer op keer ons voor de geest brengt.
Wickerts voorstelling wijkt af van het beeld dat wij van het laatste avondmaal in ons dragen. Hij plaatst Jezus ‘aan het hoofd’ van de tafel, aan een korte zijde dus, met Judas helemaal aan de overkant. De andere leerlingen bevolken de lange zijde, maar worden vrijwel herleid tot quantité négligeable, althans op het eerste gezicht want boven de tafel zie je alleen hun naar Jezus wijzende altijd eendere handen. Onder de tafel herwinnen ze als het ware hun identiteit want daar ziet men een bos van heel individuele, herkenbare blote voeten. Judas wordt daarentegen helemaal weergegeven, en zit bovendien geschoeid zowat vertrekkensklaar op de hoek. Hij wijst niet naar Jezus maar houdt met zijn hand stevig de tafelrand vast. Judas is geen 'verwijzer' naar de gans Andere maar een schuwe man die zich aan de materie vastklampt, een realist of materialist dus. Aan zijn voeten bij de tafelpoot staat een mand met broden en wijn. Judas kijkt Jezus niet aan, maar draait het hoofd naar de toeschouwer toe. Hij kijkt sceptisch. Zou hij zich verraden voelen? Dit lijkt het moment om de balans op te maken: Jezus houdt het onzichtbare hoofd in de handen, en is niet aanspreekbaar. Judas stelt vraagtekens achter de hele boodschap van die Jezus. Hij houdt het 'ongeziene' voor gezien en is klaar om op stappen.
Op de tafel staan de kelken klaar, kelken met een zeer eigenaardige voet, die veel weg heeft van de zogenaamde ‘vaas van Rubin’, een wit-zwart tekening waarbij je het centrale witte vlak kunt zien als een vaas en de zwarte zijstukken als twee gezichten in profiel. U kent die tekening vast wel. Het gaat erom welk deel van de tekening je waarneemt als achtergrond en welk deel als voorgrond. Wie goed kijkt ontdekt dat de beide elkaar aankijkende gezichten aan weerszijden van iedere kelk van elkaar verschillen: een gezicht spitst de lippen om een kus te geven, het ander gezicht neigt zich om een kus te ontvangen. Zou het hier niet gaan om twaalf Judaskussen? Het lijkt inderdaad dat de kunstenaar hier twee opeenvolgende scènes uit het passieverhaal in elkaar heeft geschoven: het laatste avondmaal en het verraad op de Olijfberg. Het verraden van de Mensenzoon is niet een zaak van Judas alleen: ‘jullie allen zullen mij verraden’ zegt Jezus in de evangelietekst.
Voeten blijken in het oeuvre van Wickert trouwens een belangrijke rol te vervullen. Doorgaans worden voeten wat veronachtzaamd: ze zijn zo laag bij de gronds dat ze best vergeten worden. Maar Wickert heeft als psycholoog juist een oog voor wat de rationele mens zo graag vergeet of ‘verdringt’. Hij wijst ons er fijntjes op dat wij juist met onze voeten contact hebben met de aarde, hoezeer wij met ons hoofd in de wolken mogen leven, wij blijven tegelijk ook ‘reuzen op lemen voeten’. Die vergeten voeten brengen ons menszijn veel meer aan het licht dan we denken: een klein likdoorntje op je teen en je beseft meteen wat lijden en sterfelijkheid is. Hoe sta je in het leven? Dat is de onuitgesproken vraag die je niet ongestraft met de voeten kunt treden... Onze voetafdruk en onze tred is trouwens ook hoogst persoonlijk, even leesbaar als een vingerafdruk. Op een ander schilderij ‘avondmaal met sprekende benen’ zien we de wanorde die heerst in het rijk der voeten: de passies die boven tafel nog keurig onderdrukt worden, krijgen daar vrij spel. Voeten uiten dus in zekere zin volgens Wickert veel authentieker en eerlijker wat zich in ons binnenste afspeelt dan het mooie gladgestreken gezicht laat zien of wat in ons nette spreken wordt verwoord. Wij worden zoals Judas verraden door onze voeten.
III. Tot slot
Ik heb u een en ander over de kunstenaar verteld, een aantal groepen proberen aan te wijzen om een zekere ordening aan te brengen binnen deze schat van 44 schilderijen. Als ik alles op het eind nog eens voor de geest haal, stel ik blij vast dat deze tentoonstelling eigenlijk een perfect synthese brengt van een springlevend en levenwekkend geloof in God en in de mens.
Lieber Johannes, guter Freund, ich hoffe dass meine allzu lange Vorlesung dich nicht empört hat, weil Du doch viel besser als ich davon überzeugt bist dass deine Malereien viel mehr Geheimnisse in sich tragen als Du darin gelegt hat. Aber was Du irgendwo in einem Interview gesagt hast, stimmt: 'Ein Künstler verliert sich in dem, was er tut. Er selber wird immer kleiner und das Werk von Bild zu Bild immer größer. Nach der Vollendung eines langen Werkes fühlt er sich müde und abgespannt, aber das Bild blüht.’ Mögen deine Bilder blühen!
Jo Cornille